Esther 8

1Te dienzelfden dage gaf de koning Ahasveros aan de koningin Esther het huis van Haman, den vijand der Joden; en Mordechai kwam voor het aangezicht des konings, want Esther had te kennen gegeven, wat hij voor haar was.
 dienzelfden dage Te weten, toen Haman gehangen was.
,
 het huis van Haman, Te weten, met zijn toebehoren.
,
 kwam voor het aangezicht des konings, Dat is, hij werd aangenomen in het getal der vorsten, die dagelijks bij den konig kwamen en zijn aangezicht mocht aangeschouwen. Zie boven, Est 1:14 .
,
 had te kennen gegeven, Te weten, den koning.
,
 wat hij voor haar was Dat is, hoe na zij elkander bestonden. Zie Est 2:7 .
2En de koning toog zijn ring af, dien hij van Haman genomen had, en gaf hem aan Mordechai; en Esther stelde Mordechai over het huis van Haman.
 dien hij Zie boven, Est 3:10 , en de aantekening Gen 41:42 .
,
  gaf hem aan Mórdechaï; Indachtig zijnde wat getrouwheid Mordechai aan hem bewezen had. Zie boven, Est 6:2 .
3En Esther sprak verder voor het aangezicht des konings, en zij viel voor zijn voeten, en zij weende, en zij smeekte hem, dat hij de boosheid van Haman, den Agagiet, en zijn gedachte, die hij tegen de Joden gedacht had, zou wegnemen.
 sprak verder Te weten, toen nu Haman gehangen was. Zie boven, Est 7:9 .
,
 voor zijn voeten, Hebreeuws, voor het aangezicht zijner voeten.
,
  de boosheid van Haman, Dat is, het plakkaat van het uitroeien der Joden, hetwelk op raad en boos ingeven van Haman gepubliceerd was.
4De koning nu reikte den gouden scepter Esther toe. Toen rees Esther op, en zij stond voor het aangezicht des konings.
 reikte Daarmede te kennen gevende zijn genade en gunst tot haar. Zie boven, Est 4:11 , en Est 5:2 . Het schijnt dat de koning tegelijk Esther te kennen gaf dat zij zou opstaan en zeggen wat haar begeerte was.
5En zij zeide: Indiën het den koning goeddunkt, en indien ik genade voor zijn aangezicht gevonden heb, en deze zaak voor den koning recht is, en ik in zijn ogen aangenaam ben, dat er geschreven worde, dat de brieven en de gedachte van Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, wederroepen worden, welke hij geschreven heeft, om de Joden om te brengen, die in al de landschappen des konings zijn.
 deze zaak Of, dit woord.
,
  voor den koning recht is, Hebreeuws, voor het aangezicht des konings.
,
 aangenaam ben, Hebreeuws, goed.
,
 dat er geschreven worde, Te weten, aan de vorsten en oversten.
,
 en de gedachte van Haman, Dat is, het boos voornemen van Haman. Zie vs.3.
6Want hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen zal? En hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het verderf van mijn geslacht?
 hoe zal ik vermogen, Hebreeuws, hoe zal ik kunnen en zien in het kwaad, en alzo straks weder. Alsof hij zeide: Ik zal het van hartzeer niet kunnen zien.
,
 treffen zal? Hebreeuws, vinden.
7Toen zeide de koning Ahasveros tot de koningin Esther en tot Mordechai, den Jood: Ziet, het huis van Haman heb ik Esther gegeven, en hem heeft men aan de galg gehangen, omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen had.
 het huis van Haman Zie boven, vs.1,2.
,
 de galg gehangen, Te weten, aan die galg, die hij had doen oprichten om Mordechai daaraan te hangen.
,
 geslagen had Dat is, meende te leggen; de wil wordt genomen voor de daad.
8Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zoals het goed is in uw ogen, in des konings naam, en verzegelt het met des konings ring; want het schrift, dat in des konings naam geschreven, en met des konings ring verzegeld is, is niet te wederroepen.
 Schrijft dan Te weten, aan de oversten en aan de vorsten der landschappen.
,
 in des konings naam, Dat is, in mijn naam.
,
 met des konings ring; Dat is, met mijn ring.
,
 want het schrift, Anders, maar.
,
  is niet te wederroepen Vergelijk Dan 6:9 , Dan 6:13 , Dan 6:16 .
9Toen werden des konings schrijvers geroepen, ter zelfder tijd, in de derde maand ( zij is de maand Sivan), op den drie en twintigsten derzelve, en er werd geschreven naar alles, wat Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders, en landvoogden, en oversten der landschappen, die van Indië af tot aan Morenland strekken, honderd zeven en twintig landschappen, een ieder landschap naar zijn schrift, een ieder volk naar zijn spraak; ook aan de Joden naar hun schrift en naar hun spraak.
 de maand Sivan Deze maand komt overeen ten dele met onze Mei, ten dele met Juni.
10En men schreef in den naam van den koning Ahasveros, en men verzegelde het met des konings ring; en men zond de brieven door de hand der lopers te paard, rijdende op snelle kemelen, op muildieren, van merrien geteeld;
 lopers te paard, Hebreeuws, der lopers op paarden.
,
  op snelle kemelen, Of op dromedarissen, een soort van zeer snelle kamelen. Zie 1Ki 4:28 .
,
 op muildieren, Anders, [namelijk] de Koninklijke postboden, die van postboden geboren waren. Het schijnt da het postambt van de ouders op de kinderen erfde.
11Dat de koning den Joden toeliet, die in elke stad waren, zich te vergaderen, en voor hun leven te staan, om te verdelgen, om te doden en om om te brengen alle macht des volks en des landschaps, die hen benauwen zou, de kleine kinderen en de vrouwen, en hun buit te roven;
 toeliet, Hebreeuws, gaf; dat is, toeliet, gelijk Psa 16:10 .
,
 in elke stad waren, Hebreeuws, in alle stad en stad; alzo ook vs.17.
,
 voor hun leven te staan, Dat is, hun leven te verdedigen en voor hun leven te strijden; gelijk Psa 94:16 .
,
 benauwen zou, Of, vijandiglijk aanvallen zouden.
,
  hun buit te roven; Dat is, hun goederen, welke den Joden tot buit gegeven werden. Zie boven, Est 3:13 .
12Op een dag in al de landschappen van den koning Ahasveros, op den dertienden der twaalfde maand; deze is de maand Adar.
 Op een dag Te weten, op denzelfden dag, op welken Haman had voorgenomen de Joden uit te roeien. Zie boven, Est 3:13 .
,
 de maand Adar Zie boven, Est 3:7 .
13De inhoud van dit geschrift was: dat een wet zou gegeven worden in alle landschappen, openbaar aan alle volken; en dat de Joden gereed zouden zijn tegen dien dag, om zich te wreken aan hun vijanden.
 De inhoud van dit schrift was Of, copie.
,
  gereed zouden zijn Of, toegerust en vaardig zijn zouden.
14De lopers, die op snelle kemelen reden en op muildieren, togen snellijk uit, aangedreven zijnde door het woord des konings. Deze wet nu werd gegeven op den burg Susan.
 De lopers, Te weten, de koninklijke postboden.
,
 werd gegeven Dat is, aangeslagen, of gepubliceerd.
15En Mordechai ging uit van voor het aangezicht des konings in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed, en met een grote gouden kroon, en met een opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan juichte en was vrolijk.
 een grote gouden kroon, Gelijk de grote heren bij de Perzen gewoon waren te dragen.
,
 de stad Susan juichte Versta hier, voornamelijk de Joden, die te Susan waren; doch ook wel verscheidenen onder de Perzen en Meden, die geen welgevallen hadden aan die gruwelijke bloedstorting, die Haman voorhad.
16Bij de Joden was licht, en blijdschap, en vreugde, en eer;
 licht, Gelijk het licht der zon de ogen der mensen verklaart en hun hart verlicht, verheugt en verblijdt; alzo verlichtte en verheugde dat plakkaat des konings de harten der Joden. Zie Job 18:5-6 , en Psa 27:1 .
17Ook in alle en een ieder landschap, en in alle en een iedere stad, ter plaatse, waar des konings woord en zijn wet aankwam, daar was bij de Joden blijdschap en vreugde, maaltijden en vrolijke dagen; en velen uit de volken des lands werden Joden, want de vreze der Joden was op hen gevallen.
 in alle en een ieder landschap, Hebreeuws, in alle landschap en landschap, en in alle stad en stad.
,
 vrolijke dagen; Hebreeuws, goede.
,
 uit de volken des lands Dat is, uit het gemene volk.
,
 werden Joden, Dat is, zij namen de Joodse religie aan, zich latende besnijden, en zij vervoegden zich bij de Joden, wordende alzo Jodengenoten.
,
 de vreze der Joden Dit is, zij waren voor de Joden bevreesd.
Copyright information for DutSVVA